Kinderen met hechtingsstoornis hebben (meestal) een goede intelligentie, maar dit komt niet tot uiting in de schoolresultaten. Uit deze resultaten blijkt dat de kinderen:
 | Weinig taalbegrip hebben  | 
 | Een slecht ruimtelijk inzicht hebben; vaak problemen met hoofdrekenen, moeilijk kunnen abstraheren, vaak zwak in reductiesommen  | 
 |  Bij aardrijkskunde een goed algemeen inzicht hebben, maar zwak zijn in topografie | 
 |  Een slecht woordbeeld hebben, moeite met spelling  | 
 |  Moeite hebben met abstracte begrippen | 
 |  De leerstof fragmentarisch opnemen waardoor ze groeiende hiaten in de schoolse kennis hebben | 
 |  De behandelde stof goed bij moeten blijven houden zodat er een duidelijke structuur in de leerstof zit en de stof hedendaags blijft | 
 |  Weinig of geen frustratietolerantie hebben | 
 |  Een wisselvallige inzet hebben | 
 |  Geen inzicht hebben in tijdsverloop, waardoor ze moeite hebben met het maken van planningen | 
 |  Een geringe taakspanning hebben | 
 |  Soms schijndomheid hebben, wat vaak voortkomt uit faalangst | 
 |  Problemen met tijd en ruimte hebben | 
Kinderen met hechtingsstoornis hebben vaak een uitstekend taalgevoel en kunnen zich verbaal goed uiten.