Lezing: "Biologische & psychologische aspecten van hechtingsstoornissen" door Prof. Dr. Peter Adriaenssens op de studiedag "Bodems" 19 mei 2000 van Wat Nu.

Getuigenis van een zus


Woorden uitgesproken door de voorzitter van Wat Nu? naar aanleiding van de herdenking van het 10-jarig bestaan van Wat Nu? op de studiedag van 19 mei 2000.

10 jaar Wat Nu?

Op 10 mei 1990 hielden een paar ouders in Schoten een eerste bijeenkomst van wat later Wat Nu? zou worden.
Wij kozen voor de naam “Wat Nu?” omdat dit de vraag is die ouders zich spontaan stellen wanneer ze geconfronteerd worden met de gedrags- en opvoedingsproblemen van hun kind, psycho-sociale moeilijkheden waarmee ouders geen raad wisten.

Deze eerste bijeenkomst was er gekomen nadat er op de TV een uitzending was geweest omtrent het verschijnen van het eerste boek van Coby Grasvelt: “JUSTO, een gekwetst kind”.Zoals U op de uitnodiging heeft kunnen lezen is Coby er vandaag ook bij naar aanleiding van het verschijnen van haar 2de boek. Bij Jan van Rompaey zat indertijd een ouderkoppel, Hugo en Annemie, dat voor het eerst openlijk durfde praten over problemen met hun adoptiekind. Een 20-tal mensen zochten na die uitzending contact met elkaar en vanaf september 1990 tot op heden komen ouders nog steeds bij elkaar in maandelijkse bijeenkomsten.
Opvallend detail: het thema voor de 2de bijeenkomst was “hulpverlening” (op 1 juni 1990!)
Sindsdien is er schijnbaar nog niet veel veranderd.
In die eerste bijeenkomsten lag de klemtoon voornamelijk op het uitwisselen van ervaringen. Tot dan toe dacht immers elke ouder dat hij alleen met problemen zat. Niemand die hem vertelde dat de problematiek ook in andere gezinnen voorkwam. Buitenstaanders en zelfs ook professionele hulpverleners schoven in die dagen de schuld voor de problemen in de schoenen van de ouders. Dus werk aan de winkel voor Wat Nu? vzw
De ouders “ontschuldigen” was een van onze bijzonderste doelstellingen. Dat was pas mogelijk na urenlange gesprekken. Een luisterend oor voor ouders in nood werd onze leuze.
Het werd een mooie maar tijdrovende opdracht. Je verhaal kwijtkunnen aan iemand die in hetzelfde schuitje zit is heel belangrijk, of met andere woorden: lotgenotencontact kan helend werken. Alleen wie hetzelfde heeft meegemaakt kan maar ten volle begrijpen wat het is om als ouder te worden afgewezen door je kind.
In die begin periode werd ons het gebruik van de term “bodemloos” zeer kwalijk genomen. Wij gebruikten het echter als metafoor. Het is een perfecte omschrijving van het gedrag dat wij dagdagelijks meemaakten en wat voor de buitenwereld onzichtbaar bleef. Nu wij het begrip “bodemloos” niet meer gebruiken, gebruikt de hulpverlening wél dit begrip....
Vanaf januari 1991 gaan de bijeenkomsten voor de ouders door op de derde donderdag van de maand in de Zandloper te Wemmel. Regelmatig nodigen we daarop deskundigen uit om onze ouders enige steun te bieden.
Een belangrijke ontmoeting hadden we in maart 1991: voor 140 aanwezigen komt Wilfried Smis ons vertellen wat bodemloosheid nu eigenlijk is: bodemloosheid is een gevolg van affectieve verwaarlozing in het allereerste begin. Voor de meesten onder ons was dat het moment waarop klaarheid kwam, wisten we dat de schuld niet bij ons lag maar moest gezocht worden in dat prille begin van het kind, een begin waarvoor wij geen enkele verantwoordelijkheid hadden, een begin waar wij niets meer konden aan veranderen.
Ik herinner me nog de uitspraak van dhr Smis, toenmalig directeur van de Berkjes in Brugge: “geloof niet in kwakzalvers die beloven op korte tijd orde op zaken te stellen”. Ondertussen is dit maar al te duidelijk geworden. De behandeling van het hechtingsgestoord kind is een zaak van lange duur. Het vraagt heel wat inzicht en toewijding van de therapeut.

Op 2 april 1991 gebeurt er iets dat de toekomst van Wat Nu? wel helemaal zal veranderen: we worden ontvangen op het kabinet van de Minister Lenssens, Welzijn en Gezin, die ons een startgeld beloofd. Tevens wordt er beloofd te streven naar een stengere controle op de voorbereiding en nazorg van de adoptie. Die voorbereiding is er ondertussen wel gekomen, de nazorg is nog steeds ergens ter voorbereiding.
Met dat beloofd geld wordt er een onderzoeksproject gefinancierd. De coördinatie van dit onderzoek was in handen van de Comités Bijzondere Jeugdzorg Halle-Vilvoorde en Dendermonde samen met Wat Nu?. De supervisie was toen in handen van Dr. P. Adriaenssens en G. Van Aelst. (die supervisie van Dr. P. Adriaenssens was er gekomen omdat men eigenlijk de zaak niet helemaal vertrouwde). Dit verkennend onderzoek leidde tot een eindrapport op 31 augustus 1992. Jammer genoeg was ondertussen de regering gewisseld en gebeurde er met dit rapport verder niets meer. Wel werden er 2 studiedagen georganiseerd voor alle Comités Bijzondere Jeugdzorg waarop de problematiek uit de doeken werd gedaan.

Ook reisde de voorzitster bijna heel Vlaanderen af om aan de sociale verpleegsters van K&G te gaan vertellen wat wij met “bodemloosheid” bedoelen.
In datzelfde jaar 1991 slagen we er in “alle hulpverleners van Vlaanderen die de problematiek kennen” uit te nodigen voor één van onze vergaderingen.
Vanaf januari 1992 groeit het aantal leden zeer snel en wordt er besloten om niet alleen maandelijks bijeen te komen in Wemmel maar ook ‘regionaal’: in Brasschaat start de eerste regionale bijeenkomst zeer snel gevolgd door Limburg (in Geel) en Oost-Vlaanderen (in Gent).
Wat Nu? verleent zijn medewerking aan een studiedag voor ruim 150 studenten van de pedagogische faculteit in Leuven. Daar leren we Coby Grasvelt en Prof. Dr. R. Hoksbergen kennen. Van hem komt de uitspraak: ouders hebben de plicht zich te verenigen: zij zijn de eerste deskundigen.
De eerste studenten melden zich om een thesis te maken over onze problematiek.
In 1992 starten we ook met ons drie-maandelijks tijdschrift en een eigen bibliotheek waar ouders boeken kunnen ontlenen.
Op 16 november 1992 wordt er op de Gasthuisberg in Leuven in samenwerking met Dr. P. Adriaenssens een symposium gehouden voor hulpverleners: 650 mensen zijn aanwezig: blijkbaar oogst de problematiek veel gelangstelling!
Steeds meer en meer hulpverleners nemen contact op met Wat Nu? de problematiek is toch nog te weinig gekend en we stellen vast dat nog steeds heel wat ouders in de volgende jaren, niet tegenstaande regelmatige acties via de pers, radio en TV, de schuld krijgen van het bodemloze gedrag van hun kind.
Wat Nu? komt tot de vaststelling dat, wanneer we willen bereiken dat de psychiatrie zich in deze problematiek gaat verdiepen en dat er er behandelingsmethoden worden ontwikkeld, zijzelf als ouders aan de bel moeten trekken.
Ouders vragen ons niet alleen hulp voor zichzelf maar vooral voor hun kinderen: wij kunnen niet geholpen worden als ons kind ook niet wordt geholpen is een veel gehoorde verzuchting.
Om aan deze verzuchting tegemoet te komen organiseert Dirk een studiedag met als titel “de dans om het kind”.
Op 9 december 1994 organiseert Dirk een tweede studiedag onder de titel “Love is not enough” en met de hulp van het Sinterklaasfonds verschijnt de weerslag van deze studiedag in boekvorm “Hou me (niet) vast”.
Beste Dirk, hoe kunnen wij je ooit danken voor deze veelvuldige initiatieven. Ook deze dag zou niet tot stand gekomen zijn zonder uw supervisie.

Al meer dan 5 jaar geeft Wat Nu? “gastcolleges” in de sociale Hogescholen van Vlaanderen. Daardoor is een groot aantal toekomstige hulpverleners ten minste al op de hoogte van het bestaan van de problematiek die op dit ogenblik niet meer “bodemloosheid” maar “Hechtingsstoornis” wordt genoemd.
Via het internet is Wat Nu? ook verbonden met de buitenlandse organisaties van ouders. In de Verenigde staten is men al zo ver dat heel wat support groups voor ouders vanuit de universiteiten worden georganiseerd. Wij moeten het nog steeds doen zonder enige support behalve dan van mensen zoals Dirk Broos en Peter Adriaenssens Gilbert van Aelst die al even lang als Wat Nu? bestaat met ons meedraaien en ons blijven bijstaan met raad en daad.
Maar de kracht, de sterkte van Wat Nu? , of m.a.w. de cement die het huis heeft rechtgehouden, is het vuur, de bevlogenheid en de gedrevenheid van een vaste kern. Een groep ouders bleef de kar trekken omdat zij er rotsvast van overtuigd zijn dat samenkomen noodzakelijk is niettegenstaande ups en downs, het komen en gaan van sommigen die bij wijze van spreken genoeg hadden aan een weldoende tankbeurt.
Het geloof in de samenwerking, de hoop op vooruitgang, de genegenheid, de onderlinge vriendschap, heeft een onwrikbare band gesmeed. Elke maand opnieuw komen ouders samen om elkaar te bemoedigen, te ondersteunen, te bezielen, te respecteren en te inspireren.
Ouders willen voor mekaar gave en weergave zijn.
Ze willen voor mekaar een hart onder de riem zijn.
Ze willen voor mekaar klaar staan.
Ze willen zich onbaatzuchtig vastbijten in hetzelfde doel: opkomen voor hun kind.

Reeds 498 gezinnen zochten tot nu toe contact met onze vereniging en maar liefst 505 hulpverleners.
Aan de hulpverleners zou ik willen vragen: geef het verhaal van het kind zijn eigen plaats maar geef het verhaal van de ouders ook een plaats.
Neem de tijd om naar hen te luisteren, heb oog voor hun noden, behandel hen met respect en wimpel hen niet af. Weet dat die ouders al een hele lijdensweg achter de rug hebben voor ze bij u aankloppen.
De hulpverlening aan het kind zou best een gezamelijke speurtocht worden van ouders, kind en hulpverlening.

Graag zou ik willen besluiten met enkele zinnen uit een persoonlijke getuigenis van een 18-jarige, commentaar dat we enkele weken geleden toegestuurd kregen op onze website, ik citeer:

Ik ben zo’n kind zoals jullie beschrijven mijn vraag naar jullie toe is: waar kan ik goeie hulp vinden? Kinderen die haten, bestaan dus wel degelijk, maar toch zou ik willen vragen om ze niet nog eens af te wijzen. Had ik vroeger hulp gekregen, dan was het misschien allemaal zover niet gekomen, maar ik stond daar alleen als klein meisje, en mijn haat kon alleen nog maar groeien. Elke positieve toenadering van volwassenen baatte niet, niet omdat ik niet wou, maar omdat het niet overkwam bij mij. Alles had een andere boodschap, ik maakte negatieve connecties als de anderen toenadering zochten. Mij binden kon ik niet, nog steeds niet en dat ervaar ik nu als een ramp. Ook ik wil rust vinden, maar er woedt een constant gevecht in mij. Als mensen nu contact maken, kan ik poeslief zijn en ik meen dat dan ook, maar plots kan ik zodanig met haat overspoeld worden, dat die mensen niet weten wat hen overkomt en als een hoopje ellende achterblijven. Als ik dan zie welke brokken ik weer gemaakt heb, dan vraag ik me af waarom ik dat eigenlijk doe, waarom ik geen vriendschap kan toelaten. Het is vreselijk leven zo, ik hoop dat jullie ook dat begrijpen.“

En of we dit begrijpen! Het is trouwens niet de enige noodkreet die ons bereikt.
Ik hoop dat een studiedag als deze er zal toe bijdragen dat er aangepaste professionele hulp kan geboden worden.
Na 10 jaar intensieve werking denk ik wel dat Wat Nu? zijn steentje heeft bijgedragen aan de bekendmaking van de problematiek. Ze heeft vooral gestreefd naar de herkenning met een H en de erkenning zonder H.


Getuigenis van een zus.

In juni '89 adopteerde mijn ouders 2 Afrikaanse kinderen. Later kwam hier nog een derde bij. Plots waren we met 9. Een heerlijke tijd : ontbijten met 9, net zoals in de refter van de school, waar je met 10 vriendinnen aan 1 lange tafel zit ; een uitstapje met z'n allen in een minibus, lekker gezellig en vol. Mensen op vakantie die kwamen vragen van welke scoutsgroep we waren ; omwille van het kleine leeftijdsverschil leek ons gezin inderdaad op een uitbundig groepje van de scouts.

Maar stilletjes aan gebeurden er rare dingen. Mijn adoptiebroer die zijn zin niet kreeg, zat uren op de trap te bokken. Een hele dag bleef hij daar zitten ! Adoptiezus kwam wild binnengestormd uit de tuin en kwetste hierdoor haar teen onder de deur tot bloedens toe. Zij liet de pijn niet toe, maar begon hardop te lachen. Ik wist niet wat gedaan, dus lachte ik maar met haar mee terwijl ik op zoek ging naar ontsmettingsmiddel. Ik observeerde de dingen ,maar wist niet wat ermee te doen. Rare voorvalletjes namen steeds in aantal toe. De fun, de plezierige momenten bleven bestaan, maar ze werden schaarser en schaarser.

Iedereen werd erbij betrokken. Er verdween iets, er vielen dingen stuk. Wie was de schuldige ? Nee, ik was het niet ; eerlijk waar. Je werd niet geloofd, frustratie alom. De spanning groeide. Ik moest zo alert zijn. Wie zei wat, wat was de bedoeling, zeg niets, raak me niet . Gelukkig bestond er de schoolplicht. De voordeur uit en alles werd achtergelaten, misschien was het wel verdringen van alles, maar de balast was te zwaar - de omvang te groot om mee te nemen. Dan zou ik gek worden.

Thuis probeerde ik de spanning zoveel mogelijk weg te krijgen door bijvoorbeeld ruzies op te lossen, iedereen mee te controleren : is je kamer opgeruimd zodat mam of pap ook hiervoor niet moesten mopperen.

Zo min mogelijk in contact komen met mijn adoptiebroer en -zus leek mij de beste oplossing. Mijn kwaadheid groeide. Ik bouwde een burcht rond mij en probeerde hen te negeren. Ik vond van mezelf dat ik dat mocht doen. Mijn adoptiebroer en -zus veroorzaakten zoveel problemen en ruzies. En de spanning groeide en groeide. Gelukkig konden we goed met elkaar praten. Uren hebben we rond de tafel gezeten samen met mam en pap en de rest.

Heel even kwam er een stukje bevrijding. Onze tante vergezelde ons mee op vakantie en daar zag zij voor de eerste maal hoe mijn adoptiebroer en -zus waren. Haar bewondering voor ons volhouden was enorm.

En dan kwam de vaststelling : zij buiten of wij buiten, maar zo kon het niet verder. Iedereen stond op barsten, de situatie was niet meer leefbaar. Ze pestten ons dood en ik begreep niet waarom. Gelukkig was er voor mij nog steeds de school als uitlaatklep.

Adoptiebroer en -zus uit huis. Plaatsing was noodzakelijk. De rust keerde wat weer. Jammer genoeg viel de uithuisplaatsing samen met mijn vertrek naar kot zodat wanneer ik in het weekend terug thuis kwam mijn adoptiebroer en -zus hier ook terug rondliepen. Ik verlangde zo naar rust, geen spanning meer, naar wat aandacht.

Het gevolg van de uithuisplaatsing wekte veel onbegrip bij onze naasten. De familie langs papa's kant brak met ons : kinderen uit huis plaatsen dat deed je niet en zo kwam er weer wat spanning bij.

In de instelling ondervond men geen problemen met mijn adoptiebroer en -zus. Als we op bezoek kwamen deden de opvoeders en opvoedsters heel onvriendelijk tegenover ons, net of het onze schuld was. Ook volgde de instelling mijn adoptiebroer en -zus totaal in. Elke week een uitstapje : naar de film of de Mc-Donalds, naar het zwembad. Thuis deden we zoiets niet !

Hierdoor groeide mijn kwaadheid en frustratie nog meer. Mijn broer en zus in de instelling werden beloond voor hun gedrag. Dit vond ik oneerlijk. Maar dat ongenoegen groeide bij ieder van ons.

Tijdens de weekends kwam het steeds vaker tot een conflict en er werd besloten dat mijn adoptiebroer en -zus ook in het weekend in de instelling zouden verblijven. Ondertussen swingde de problemen met mijn jongste adoptiebroer, die te vergelijken waren met de anderen, de pan uit zodat voor hem uithuisplaatsing de enige oplossing was. Alle drie de adoptiekinderen het huis uit.

Beetje bij beetje ontspanden we ons, maar het gevoel was onwennig, het hoorde niet en toch was het tegelijkertijd zo heerlijk.

Mijn oudste adoptiebroer liet nog weinig van zich horen. Het eventjes tot rust komen werd al te letterlijk opgevat. De instelling wenste hun werking niet aan te passen aan zijn problematiek. De rol van mijn ouders werd volledig overgenomen door de instelling. Mam en pap hadden wel enkele gesprekken met de sociaal assistent en ook gingen zij wel eens op bezoek, maar uiteindelijk is de verbinding verbroken met mijn oudste adoptiebroer. Ondertussen is hij meerderjarig geworden.

Hetzelfde gebeurde in de instelling waar mijn adoptiezus verbleef. Maar na meermaals aandringen van mijn ouders, kregen zij terug een plaats als ouder en ontstond er weer contact.

Het besef dat er een uitleg zou zijn groeide. Eerst ontkende ik dat. Dat kan niet : een emotionele handicap : pesten, liegen, vernederen enzovoort vanuit een handicap ! Na weer veel gesprekken, nadenken en alles een beetje van op een afstand bezien besefte ik dat het misschien inderdaad zo wel eens zou kunnen zijn.

Mijn jongste adoptiebroer kwam terug naar huis na 3 jaar behandeling en observeren in een OBC. Eventjes was de spanning er weer. Alles niet terug opnieuw astublieft. Toch was de start anders. Er was een handicap vastgestelt dus we moesten met hem leren omgaan. Ook lag er geen schuld bij mij of bij mijn ouders. Dat alles maakt dat ik alles nu veel afstandelijker bekijk en er dus ook minder binding is. Zo hangt er aan het prikbord een dagschema per uur ingedeeld. Dit wordt stipt en streng opgevolgd, want mijn adoptiebroer heeft structuur nodig, zonder structuur gaat het niet met hem. Maar u weet ook dat dit niet altijd mogelijk is : sinterklaas komt, chocolade-eitjes rapen met Pasen, verjaardag vieren, rapport op school, vrienden op bezoek, allemaaldingen die de planning en dus ook mijn adoptiebroer in verwarring brengen. Hij doet nog wel dezelfde dingen maar de context is anders. Ik weet nu waarom hij zo doet.




Ruth Verachtert, studiedag BODEMS, 19 mei 2000.


© Wat Nu? vzw